Gepubliceerd op 20-01-2021

Consul (ambtenaar)

betekenis & definitie

In de hedendaagsche beteekenis een ambtenaar, aan wien de behartiging der handels- en andere belangen van onderdanen in het buitenland is opgedragen en die in sommige gevallen bevoegdheid heeft tot het opmaken van burgerlijke acten en tot uitoefening van rechtsmacht. In ons land is deze bevoegdheid geregeld bij de Wet van 25 Juli 1871 (Stbl. 91), gewijzigd bij die van 9 Nov. 1875 (Stbl. 201), 15 April 1886 (Stbl. 63) en 16 Dec. 1888 (Stbl. 201). Men onderscheidt beroepsconsuls en honoraire consuls, van welke eerstgenoemden staatsbezoldiging genieten. Vanwege het Ministerie van Buitenl. Zaken zijn gepubliceerd: Nederlandsche considaire voorschriften (1889) en Instruetie betreffende den consulairen burgerlijken stand (1890). De zetel van den C. wordt veelal met een naam Consulaat aangeduid. Voorts onderscheidt men in den consulairen loopbaan verschillende rangen, als: leerling-consul, vice-consul, consul en consul-generaal.

< >