duitsche schrijfster, geb. 18 Oct. 1825 te Blankenburg am Harz, zwierf met haar vader, Karl Weddo von G., een politiek vluchteling, door Zwitserland en Frankrijk, en ging met hem in 1848 naar Duitschland terug; sinds Nov. 1848 schreef zij te Frankfurt voor de „Magdeburgische Zeitung” parlementsverslagen; in 1851 ging zij naar Dresden, waar zij haar broeder, wegens deelname aan den Mei-opstand tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, behulpzaam was bij een poging om te ontvluchten, zoodat zij uit Saksen verbannen werd; na de begenadiging van genoemden broeder kreeg zij vergunning naar Dresden terug te keer en; zij schreef o. a.: Fata Morgana, Ein Roman aus dem J. 1848 (Lpz. 1851), Aus den Pyrenäen (2 dln., Dessau 1854), Berühmte Frauen (Lpz. 1856), Erinnerungen an Wühelmine Sehr ö der-Devrient (1862), Düstere Mächte. Erlöst.
Novellen (Berl. 1867), Novellen (3 dln., 1869), Liebeszauber (1870), Die Augen der Yalois (1871), Frau Domina (Stuttg. 1873), Alteneichen. Erzählung (Berl. 1878), Aus dem Béarn. Novellen (1879), Bönninghausen. Roman (2 dln., Dresd. 1881), Vom YVebstuhl der Zeit. Yier Novellen (1882), Ein Fürstensohn. Zerline. Novellen (Stuttg. 1886), Junge Herzen (Berl. 1891). #
