(lat Christophorus, Christusdrager). Naam van drie koningen van Denemarken :
C. I (1252—59), zoon van Waldemar II, volgde zijn broeder Abel op, regeerde onder voortdurenden strijd met de geestelijkheid, aan wier hoofd de aartsbisschop van Lund, Jakob Erlandsen, stond; hij stierf 29 Mei 1259 aan vergif, dat de domproost Arnfast hem bij het avondmaal zou hebben toegediend.
C. II, zoon van koning Erik Glipping en de brandenburgsche prinses Agneta, kwam in 1319 aan de regeering, onder allerlei voorwaarden, die hij wel teekende, doch waaraan hij spoedig bleek zich niet te houden, in zijn plaats v'erd daarop in 1326 hertog Waldemar van Sleeswijk tot koning gekozen, die nu tot 1330 regeerde, waarop C. weer op den troon kwam; hij stierf 2 Aug. 1332; hij is de vader van Waldemar den Groote.
C. III, palzgraaf aan den Rijn en hertog van Beieren, als koning van Zweden C. I, geb. 1418, werd door de deensche grooten in 1439 tot koning der drie noorsche rijken gekozen. In Denemarken woedde tijdens zijn bestuur een hongeroproer der boerenbevolking, welks onderdrukking de volle lijfeigenschap tengevolge had; in Zweden werd onder C. in 1442 de eerste landswret aangenomen, die in hoofdzaak tot 1736 van kracht bleef; C’s uitwendige politiek was gericht op vermindering der macht van de hanzesteden; hij knoopte vele handelsbetrekkingen aan met de nederlandsche handelssteden. Na zijn dood, 6 Jan. 1448, kwam het huis Oldenburg op den troon van Denemarken.