Gepubliceerd op 23-02-2021

Christian adolf klotz

betekenis & definitie

duitsch geleerde, geb. 13 Nov. 1738 te Bischofswerda in Saksen, overl. 31 Dec. 1771 te Halle, studeerde te Leipzig en Jena, werd 1762 buitengewoon, 1763 gewoon hoogleeraar der philosophie te Göttingen, 1765 professor der welsprekendheid te Halle, waar hij den titel van geheimraad ontving. In zijn latijnsche gedichten (verzameld als Opuscula poëtica, Altenburg 1766), de uitgave van Tyrtaeus (Bremen 1764, 2de dr. 1767) alsmede in talrijke verhandelingen, waarvan de in het latijn geschrevene in de Opuscula varii argumenti (Altenburg 1766) en de Opuscula philologica et oratoria (Halle 1772) verzameld zijn, toonde hij zich een flink philoloog.

Door de vroege en algemeene erkenning zijner verdiensten liet hij zich tot matelooze ijdelheid en overschatting verleiden, doch geraakte hierdoor in twisten, waarvoor hij niet berekend was. Zijn gevaarlijkste tegenstander was Lessing. Tevergeefs poogde hij in de Acta literaria (7 dln., Altenburg 1764—72), de Neue Höllische gelehrte Zeitung (6 dln., Halle 1766—71), de Bibliothek der elenden Skribenten (7 dln., Frankfort 1768—71) e. a. de tegen hem gerichte slagen te beantwoorden.

< >