philoloog en oudheidkenner, in 1781 te Naumburg a. d. S. geb., studeerde te Jena en Leipzig, was van 1814 tot zijn dood, in 1830, hoogleeraar in de oude letterkunde en welsprekendheid te Koningsbergen.
Hij was een grondig kenner der grieksche taal en mythologie. Zijn meest beroemde werken zijn: uitgaven van den Ajax van Sophocles (3de uitg. 1866) en van Phrynichus (1820, de Paralipomena grammaticae Gr. (2 dln. 1837), Rhematicon etc. (1846), Pathologiae linguae Gr. elementa (2 dln., 1853—62), en op het gebied der gr. mythologie: Aglaophamus, seu de theol. mysticae Graecorum causis (2 dln., 1829). ^