Gepubliceerd op 20-01-2021

Charles dickens

betekenis & definitie

Engelsch schrijver, geb. 7 Febr. 1812 te Landport bij Portsmouth, kreeg wegens de moeilijke omstandigheden zijner ouders een gebrekkige opvoeding, werd op zijn 10de jaar op een fabriek gedaan, bezocht, daar zijn ouders hun positie intusschen hadden verbeterd, weder een private school te Londen, en kwam in 1827 als schrijver bij een advokaat op kantoor, in welke betrekking hij gelegenheid had allerlei menschentypen te bestudeeren en tevens om in het Britsch museum zijn literaire kennis uit te breiden; in 1829 begon hij zijn schrijversloopbaan als reporter bij de Londensche gerechtshoven; in 1831 werd hij parlementsverslaggever voor „The True Sun”, kort daarop mede-redacteur van „Morning Chronicle”; in laatstgenoemd blad, en tevoren reeds in „Monthly Magazine”, verschenen sinds 1834 de korte schetsen, waarin hij het bonte gewoel der engelsche hoofdstad met scherpe omtrekken teekent, en die hij later bijeenverzameld als: Sketches bij Boz (Schetsen van Boz, zijn pseudoniem, 2 dln, 1836—37) met illustraties van Cruikshank, uitgaf; kort daarop verschenen in afleveringen zijn Pickipick Papers (1836—37), door welke hij zich een eerste plaats onder de engelsche novellisten verwierf en tevens zijn roem vestigde; (zie Fitzgerald, The History of Pickwick, an account of its characters, localities, allusions and illustrations, Lond., 1891); het boek bevat licht saamhangende schetsen en vermakelijke avonturen van eenige leden eener club, de Pickwickclub, welke een sportreis door Engeland maken; het schildert met groote menschenkennis de zwakheden en de goedhartigheid van den geboren Londenaar (cockney) en in het algemeen de poëzie van het dagelijksch leven; de literaire techniek is niet groot, de figuren zijn aanvankelijk weinig meer dan- karikaturen en verheffen zich eerst gaandeweg tot het hooger komische; echter maakte het werk onder alle lagen der samenleving een ontzaglijken opgang en werd bij tienduizendtallen verkocht, zoodat de kritiek slechts het succes had te constateeren 2 Dec. 1836 huwde D. met Katharinc Hogarth, dochter van een collega aan „Morning Chronicle”: in Jan. 1837 begon hij een nieuwen roman, Olever Twist, een verhaal uit de onderste volkslagen (1837—39); hierop volgden Nichohis Nickleby (1839), dat nog grooter succes had als de Pickwick Papers; Master Iliimphrey’s doek (1840 41), een reeks vertellingen, uitmuntende door teekening van hartstochten, het ontspinnen van interessante avonturen, de schildering der vaak hopelooze ellende in de fabriekssteden (gesplitst in twee verhalen: The old euriosity shop, nederl. „Nelly", en Barnaby Rudge); verder Martin Chuzzlewit (1844), een frisch en van groote vindingrijkheid getuigend werk, beroemd door de uitbeelding der Pecksniff- of huichelaarstype, en waarin vele vruchten eener door den schrijver intusschen gedane reis naar Amerika zijn ingevlochten. D. bewoonde toenmaals een fraai huis met tuin aan Regent’s Park te Londen, en werd niet alleen hoog gevierd maar ook goed betaald; hij bleef echter ook in zijn welstand een philanthroop; in 1843 begon hij met Christmas carol (Kerstlied in proza) een nieuw genre, waarin hij aan een phantastisch onderwerp een moralistisch oogmerk verbindt; tot dit genre behooren verder Chimes (1844, geschreven in Italië), The cricket on the hearth (Het krekelje in den schoorsteen, 1845), The haunted man (De bezeten man, 1848) enz.; daartusschen ontstond de roman Dombey and Son (1846—48), een spiegel van het burgerlijk leven, welks beelden het gemoed treffen als een treurspel, en dat tevens vele hoogkomische scenes bevat; zijn verbazende werkkracht veroorloofde hem reeds in 1849—50 het meer auto-biographisch werk Datiid Copperfield in het licht te geven, dat door voortreffelijke karakterteekening en een waarschijnlijker en beter uitgevoerd plan boven alle overige uitmunt; verder Bleakhouse (Het Verlaten huis, 1852), Hard times (Slechte tijden, 1853), Little Dorrit (Kleine Dora, 1855), Tale of two cities (In Londen en Parijs, thema de fransche revolutie, 1859), Great expectatiom (Groote verwachtingen, 1861), Our mntuaJ frie.nd (Onze wederzijdsche vriend, 1864—65); tegelijkertijd ontwikkelde hij ook een groote journalistieke werkzaamheid; in 1845 werd hij redacteur van het nieuw opgerichte blad „Daily News”, in hetwelk zijn Pictures frotn Italy (Schetsen uit Italië) het eerst verschenen; weldra trok hij zich echter van dit blad terug en begon In 1849 een weekblad uit te geven, „Household Words”, een mengelwerk dat, sinds 1860 onder den titel „AU the year round’’, een groote verbreiding vond; D.’s latere romans verschenen allen allereerst hierin; een soort aanhangsel hierop vormde het maandschrift „Household narrative of current events”, een overzicht van de gebeurtenissen van den dag. Een interessant voorbeeld van zijn persoonlijke meeningen leveren de American notes (Schetsen uit Amerika, 1842), de voornaamste vrucht zijner boven aangestipte amerikaansche reis, waarin hij zich weinig gunstig over de Amerikanen en vele hunner instellingen uitliet, Zijn werk A child's history of Éngland (1852) is een voor kinderen geschreven, eng. vaderlandsche geschiedenis. In Nov. 1867 ging hij in op de dringende uitnoodigingen uit Amerika om ook daar, gelijk hij reeds een vijftiental jaren in Engeland deed, voorlezingen uit zijn werken te houden; ook hier vond hij geestdriftigen bijval. In den winter van 1868—69 hield hij daarop nog in Engeland lezingen, die als Farewell readings (vaarwel-lezingen), werden aangekondigd; begin April 1870 verscheen de eerste maandaflevering van een nieuwen roman: The mystery of Edwin Drood (Het geheim van Edwin Drood), dat den ouden opgang maakte en in kracht en rijkdom van phantasie het beste wat D. reeds geleverd had waardig ter zijde streefde; echter, voor de voltooiing stierf D. op zijn landhuis Gads-Hill bij Rochester, 9 Juni 1870; zijn lijk werd in den dichterhoek van Westminster-abdij bijgezet. Zijn werken werden in een menigte talen overgebracht; Pierce bewerkte ter opheldering zijner werken een Dickens-Dictonary (2tie druk, Boston 1878); in 1900 werd te Londen een Dickenstentoonstelling gehouden.

D. is geheel het tegenbeeld van Eduard Bulwer Lvtton; hij schildert het leven, de typen der wereldstad, van de paleizen der aristocratie tot de vlieringen en kelders der armoede en der misdaad, met een gelukkige mengeling van satire en gevoel, met het kennelijk oogmerk te moraliseeren en misbruiken en dwaasheden in het licht te stellen, het leven der Londensehe midden- en lagere klassen is zijn eigenlijke steer, zijn typiek der hoogere standen is minder wel geslaagd, z.jn pathos schildert aandoénlijk en waar het sterven van een kind, een diepen hartstocht tot uitdrukking te brengen lag met in de reale richting van zijn talent, zijn lieldescenes zijn voor het meerendeel meer vermakelijk dan sentimenteel; nevenfiguren rust hij gaarne toe met allerlei eigendommelykhedeu, bijzondere karaktertrekken en phrasen, waardoor ze zich van anderen onderscheiden en hij ze steeds zonder ze met name te noemen kan ten tooneele voeren , van vronwenhirurp» weet hij uitmuntend oude dames en diemtbmh-u uit te beelden , zijn verliefden zijn onbeduidend, meesterlijk daarentegen zijn schilderingen van kinderen; kenmerkend v. zijn romans is het ontbreken van een vast plan, ten decle waarschijnlijk een gevolg van dat zij bij gedeelten, in afleveringen verschenen; het gedrang aan het einde van een werk, wanneer alles inderhaast zijn beslag krygt, is dikwijls zeer voelbaar; geen zijner werken bevat iets aanstootelijks Simon Gorter („Een jaar levens voor de dagbladpers”, Juni 1870), zegt van D „Geen wonder, dat die man zoo populair was Welk een prettig verteller, welk een vroolijk mensch, welk een geestig opmerker in de eerste plaats Welk eene frischheid bij dien man, welk eene oorspronkelijkheid, welk eene verbazende kennis van plaatsen, toestanden en nienschen, welk eene weelderige verbeelding en wat onnavolgbare gave van schilderen met de taal. Wat koddige uitbarstingen van vroolykheid en wat roerende opwellingen van rein gevoel Uitgelaten scherts en diepe ernst zijn bij hem vereemgd Hij kan onbarmhartig geeselen en er zijn zekere instellingen en zekere klassen, die zijn spot zelden ongemoeid kan laten en die hij vervolgt soms tot eentonig worden toe Maar het kwam in den regel, omdat hij alle ongerechtigheid alle officieel geijkte wreedheid en onbarmhartigheid, en hoven alles, allen huiehelaehtigen schijn en alle onwaarheid in het leven haatte met volkomen haat Het volk kende hij als weinigen in zijn vreugden en nooden, had het als weinigen lief en hielp het met zijn woord. En dat woord heeft hij nooit in dienst gesteld of van lichtzinnigheid of van onedelen hartstocht, maar wie het las, voelde dat hij te doen had met een eerlijken kampioen voor vrijheid, menschelykheid en zedelijkheid. Eene zeldzame gave van opmerken en eene levendige verbeelding, waren hij D vereenigd. Dat is het eerste wat den lezer in zijne romans treft, verrast en de aandacht gekluisterd houdt, de zonderlinge trouw zyner beschrijvingen van plaatsen, van toestanden, van gewaarwordingen en van menschen. Honderdmaal had die lezer in evenveel werken van verdichting gelezen bijv. dat het nacht was in de maand November, dat de stormwind klaaglijk Huilde door de ontbladerde takken en dat de regen bij woeste vlagen in de eenzame straten kletterde, toen een vreemdeling, in een mantel gehuld, met haastige schreden van onder liet donkere gewelf eener poort te voorschijn trad, enz. — Maar hier komt een schrijver, die hem met enkel vertelt van dien Novembernacht, maar die hem te midden van dien storm in de straat neerzet, hem den killen regen in het gezicht, ’t gevoel van eenzaamheid in de spookachtige duisternis om het hart doet slaan en in zyne ziel het heimwee wekt naar den warmen, gezelligen haard! Want niet enkel, dat deze schrijver allerlei bijzonderheden aan de dingen en menschen heeft opgemerkt, die een ander eerst na hem leert zien, maar hij weet ook juist datgene, wat die dingen en menschen, onder zekere omstandigheden, voor den beschouwer eigenaardigs hebben, weer te geven. Hij bezit het geheim om de buitenwereld te schilderen, als ware het met de gewaarwordingen van vreugde, angst, verveling, droefheid of weemoed die zij in den niensch opwekt Hij brengt haar altijd weer met den mensch in verband Er hangt een mist over Londen; mist op de rivier, mist in de stegen, mist in de schoorsteenen, mist, mist, overal mist, ook in de pijp van dien schipper op de Theems, — en het duurt niet lang of ook gij waant u staande aan liet roer in die zee van gelen nevel Daar ligt Marseille te blakeren in de zon. .. neen, het staart u aan

De huizen staren. De boomen staren. De schaduwlooze wegen staren. De heuvels staren, staren, straks roerloos, als met verbaasde oogen — en voorgoed staat Marseüle voor u als de heete, door een verblindend zonlicht geblakerde stad. De familie Dorritt klimt over den St.-Bernard en sleept, in Italië neergedaald, den last van haar rijkdom en bediendenstoot van morsige stad tot morsige stad, van het eene marmeren, vervallen en vervuilde paleis naar het andere, zonder genot, zonder vrede, onder groote verveling... ziet, eer gij ’t weet, hebt gij van dat Italiaansche landsehap en die reis uw indruk ontvangen. Esther zoekt hare moeder, de trotsche Lady Dedlock. die eindelijk de vergulde keten verbroken heeft en haar paleis ontvlucht is. Wie voelt niet nog de weemoedige eentonigheid van dien langen, langen tocht, van poststation tot poststation, altijd voort, altijd op het spoor der ongelukkige vrouw? Wien staat niet nog menig landsehap voor den geest van den top van een van Diekens’ diligences gezien? Wien niet menig,in den regel zeer droefgeestig, tafereel uit het groote, het rijke en machtige, het allesverslindende en wreede Londen ? En evenzoo is het met den mensch. heeft D. ooit een waarlijk groot mensch geteekend? Misschien wel niet. Maar hij heeft een aantal beminnelijke, aantrekkelijke, goede menschen, wij mogen wel zeggen in het leven geroepen, want inderdaad, zij leven. Wilktns Micawber is voor mijn herinnering evengoed een werkelijk bestaand persoon als honderd levenden, die ik weleens en meermalen heb ontmoet. Zou het u verwonderen, indien gij Sam Weller met zijn goedigen meester op de straat tegenkwaamt, of tante Trottwood met Dick ? en als gij een ouden zeebonk met in plaats ^an eene hand een zonderlingen haak aan zijn rechterarm u hoordet aanraden om „er een vouwtje bij te leggen”, zoudt gij den na&m van dien kapitein niet weten ? of als gij een nog jong man ontmoettet met stijf overeind staande haren en iets onbeschrijflijk vroolijks en goedhartigs m zijn voorkomen, zou het u verbazen, indien gij hem door iemand hoordet vragen: „wel Traddles! hoe maken het uwe vrouw en uwe negen lieve schoonzusters?” Sommigen zeggen, dat hij, door zijn kunst met den last van allerlei maatschappelijke vraagstukken en ellenden te beladen de teere schouders dezer jonk vrouw gekneusd en haar de bevallige vrijheid harer bewegingen ontnomen heeft. Maar, zoo het al hier of daar waar mocht zijn, staat er het onschatbare voordeel tegenover, dat die jonkvrouw aan de verontwaardiging en den heiligen toorn over de tooneelen, die voor haar ontrold worden, een gloed en een bezieling ontleend heeft, die wij niet gaarne zouden missen. Wie onzer heeft niet mede van heiligen toorn gegloeid bij de onwaardige behandeling van weezen en van kinderen op goedkoope kostscholen; bij dat recht, dat de eene mensch heeft om den anderen mensch, zoo die zijn schuldenaar is, m de eentonigheid der schuldgevangenis de ziel te vermoorden, of hem en zijne familie door een Kanselarij-proees dood te martelen? Wien is de doodskillieid met om ’t 1'jf geslagen in dat hij uitstek practische huisgezin uit onze „Ijzeren Eeuw”? D. heeft een belangrijken zedelyken invloed uitgeoefend, steeds ontvangen personen en daden hun licht of schaduw al naar de eeuwige, goddelijke beginselen van waarheid en gereehtigheid en liefde. Steeds wordt het oordeel van loon en straf dat de romanschrijver als rechter in zijne kleine wereld te spreken heeft, naar die beginselen voltrokken Nooit sluimeren des schrijvers trouw aan waarheid en oprechtheid, zijne liefde voor lijdenden en verdrukten, zijn onbegrensde eerbied voor zelfvergetende plichtsbetrachting, en nooit sluimert zyn strijdlust tegen elke vermomming van den schijn. En menigeen, als Charles Dickens hem met die onnavolgbare meuschenkennis, die zijn deel is, het ontstaan en verloop, de ellende, de misrekeningen en het einde van het kwade in zijne mannen en vrouwen teekende, mag in zijn geweten gegrepen zijn. En menigeen, als zijn dichterlijk woord het goede ook schoon maakte en de plichtsbetrachting ook een lust deed zijn, mag menig goed voornemen van verbetering danken aan hem.”

< >