Gepubliceerd op 23-02-2021

Cesare lombroso

betekenis & definitie

werd in 1836 te Verona geboren. Hij studeerde te Pavia in de medicijnen, waar bij bij zijn studiën den grooten invloed onderging van zijn leermeester, den anatoom-physioloog Panizza.

Hij zette zijn studie voort aan de Hoogeschool te Weenen, waar hij vooral door het onderwijs van Skoda, den beroemden klinikus, werd aangetrokken. Reeds in zijn studententijd was hij bekend als iemand waarvan in de toekomst veel kon worden verwacht. Hij promoveerde op zijn 20ste jaar en werd reeds een jaar na zijn promotie tot hoogleeraar in de psychiatrie aan de Universiteit te Pavia benoemd. Hij bleef slechts kort te Pavia, doordat hij benoemd werd aan de Universiteit te Turijn om aldaar onderwijs in de psychiatrie en de gerechtelijke geneeskunde te geven. Reeds zijn eerste onderzoekingen over ,,cretinisme” (zie aldaar) trokken zeer de aandacht en deden hem al dadelijk kennen als iemand die een ruimen blik in het wetenschappelijk onderzoek heeft. Ook in zijn onderwijs gaf hij blijken, dat hij volkomen overtuigd was van de groote waarde en de groote beteekenis die de studie der natuurwetenschappen heeft.

Nadat hij een handboek over gerechtelijke geneeskunde in het licht had gegeven, begon hij zijn werk, waaraan hij lange jaren zou wijden, namelijk een studie over de ziekte die toen hevig in Italië woedde en ontelbare slachtoffers maakte, de „pellagra”. Dertig jaar lang is hij met dien arbeid bezig geweest.Onderwijl verschenen verschillende kleinere artikels van zijn hand over vormen van krankzinnigheid en schreef hij een handboek over psychiatrie.

Waren al deze werken in het buitenland, buiten de grenzen van Italië, om zoo te zeggen van weinig bekendheid gebleven, door de uitgave van een nieuw werk in het jaar 1876 zou L. den grooten naam krijgen dien hij tot nu toe heeft behouden. Dit werk, IJ uomo delinquente, dat vooraf was gegaan door een werk dat minder de aandacht had getrokken, namelijk een studie over het verband tusschen den genialen mensch en den krankzinnige, Genio e follia geheeten, bracht spoedig L.’s naam op de lippen van al hen die zich met psychiatrie, gerechtelijke geneeskunde of met de studie van het strafrecht bezig hielden.

Immers waar tot dien tijd bij de be- en veroordeeling van misdadigers de gepleegde misdaad in de eerste plaats, de dader zelf pas in de tweede plaats kwam, drong L. in zijn werk als van zelf er toe om voor het vervolg het omgekeerde te doen en vooral den persoon van den misdadiger in het oog te houden. In 27 uomo delinquente, en in zijn latere werken blijft L. zijn hoofdopvatting doorvoeren, trachtte L. de vraag op te lossen in hoeverre men den misdadiger moet beschouwen als een variëteit van de menschensoort en tot hoever de misdadiger door nauwkeurig te omschrijven eigenschappen was te bepalen. De arbeid die L. op dat gebied heeft gegeven Is reusachtig. Hij gaf een beschrijving van de physische, physiologische en psychische eigenschappen van den misdadiger zooals vóór hem nog nooit was gedaan, hij onderzocht de verwantschap tusschen dezen als variëteit op te vatten mensch met den krankzinnige en trachtte aldus een nieuwe baan te openen waarin het strafrecht zich in de toekomst zal moeten bewegen. Daardoor schiep L. een nieuwe wetenschap, de crimineele anthropologie, de studie van den misdadigen mensch en tengevolge daarvan van de toepassing van de verdedigingsmiddelen tegen diens daden door een veranderd strafwetboek. Door zijn studie van honderdtallen misdadigers kwam hij tot het besluit, dat de bewoners van gevangenissen overeenkomen met, in meer of mindere mate overeenkomen met of afwijken van, een type, het misdadigerstype, dat gekenmerkt wordt door verschillende anatomische teekenen, b.v. een klein, smal voorhoofd met een geringe ontwikkeling der voorhoofdshersenen, vooruitbuigende wenkbrauwbogen, diepliggende, scheefstaande oogen, een groote ontwikkeling van den aangezichtsschedel, breede jukbeenderen, een massieve, zware onderkaak, lange armen, ver van het hoofd staande ooren, enz. enz.

Al deze afwijkingen verklaarde L. uit atavisme (zie aldaar). Deze afwijkingen zijn aangeboren en zijn ontwikkelingsstoornissen, wat L. bewijst uit den stamboom van den misdadiger, waarin meestal krankzinnigen, alcoholisten enz. enz. worden aangetroffen.

Naast deze geboren-misdadigers nam L. nog het bestaan van gelegenheidsmisdadigers en gewoontemisdadigers aan. Door de heftige tegenwerpingen tegen het type criminel kwam L. er toe om een overeenkomst te zoeken tusschen den misdadiger en den zoogenaamden ,,fou moral”, den krankzinnige die gekenmerkt zou zijn door dezelfde anatomische teekenen als de misdadiger en stelde aldus naast zijn atavistisch type een misdadiger ten gevolge van ziekelijke stoornis, waaraan hij (gedwongen door de tegenwerpingen ook daartegen aangevoerd) die verandering bracht, dat de misdadiger eigenlijk was gelijk te stellen met den epilepticus, met den lijder aan vallende ziekte, doch dat er alleen een verschil bestond in de wijze waarop zich de aanvallen bij den echten epilepticus en bij den misdadiger openbaren.

Niettegenstaande de vele en gewichtige tegenwerpingen tegen de opvattingen van L. is door latere onderzoekers bewezen, dat er in zijn opvattingen en argumenten een groote kern van waarheid is en dat inderdaad zij die door den strafrechter worden veroordeeld, in hoofdzaken zeer na verwant zijn aan sommige geestesgestoorden, met name imbecillen, idioten en lijders aan sommige vormen van krankzinnigheid en dat zij wat de schedelmaten betreft dezen zeer nabij komen.

L. heeft steeds een zeer scherpe kritiek op zijn werk moeten hooren en dikwijls niet ten onrechte. Toch is een deel dezer kritiek het gevolg van de groote verandering waartoe zijn arbeid de beschouwing van de menschen dwingt omtrent den misdadiger en de veranderingen die daarvan noodzakelijk een gevolg moeten zijn. Immers doordat een individueele factor, een anthropologische factor bij den misdadiger aan het licht werd gebracht, werd het strafrecht gedwongen van zijn speculatieve en philosophische beschouwingen af te wijken en de natuurwetenschappelijke methode van onderzoek te volgen. Reeds nu is, niettegenstaande de groote tegenkanting die L., en met hem zijn leer, hebben ondervonden, veel veranderd met betrekking op den misdadiger en vooral wat het voorkomen van de misdaad betreft en het behandelen van jeugdige misdadigers. Dit alles is aan den invloed van L. toe te schrijven, die den eersten stoot in die richting heeft gegeven. L. gaat nog steeds voort in dezelfde richting te arbeiden. Echter' is het werk dat hij in de laatste jaren levert niet veel meer waard, doordat hij geen rekening ooit heeft willen houden met de ernstige en gewettigde aanmerkingen die er op zijn te exclusieve opvattingen zijn gemaakt.

Behalve de bovengenoemde, heeft L. een serie andere werken op cr. anthr. gebied geschreven, waaronder de voornaamste zijn: 17 uomo di genio, Palimsesti del carcere, Gli anarchici, U anthr opologie criminelle en in samenwerking met Ferrero: La donna delinquenten la prostituta et la donna normale. Hij is de oprichter geweest van twee tijdschriften waarin herhaalde malen bijdragen van zijn hand zijn verschenen, de „Archivio di psychiatria e scienze penali” en „Bibliotheca antropologico-giuridica”.

< >