reiziger en natuurkenner, in 1773 in Rijn-Pruisen geb., in 1854 overl., kwam op zijn 19de jaar te Amsterdam, werd in 1800 hoogl. in schei-, kruid- en dierkunde te Harderwijk, in 1810 buitengewoon hoogl. in scheikunde en pharmacie te Amsterdam, waar hij tevens directeur was van het Kon. Kabinet van natuurlijke historie.
Hij vergezelde de commissie die door Willem I naar Indië werd gezonden om de ned. bezittingen van Engeland over te nemen, was met grooten ijver werkzaam op het gebied der dierkunde, botanie, geologie en mineralogie, regelde de inrichting van het openbaar onderwijs en van den geneeskundigen dienst, reorganiseerde de militaire school te Samarang en deed meerdere reizen. In 1823 werd hij te Leiden hoogl. in botanie en chemie, welk ambt hij tot 1845 bekleedde. Zijn Beis n. h. oost. gedeelte v. d. Ind. Archipel werd in 1858 met eenige andere stukken van R. uitgegeven door den hoogl. De Vriese.
