Nederl. muzikus, geb. 5 Juli 1834 te ’s-Hertogenbosch, zoon van don organist G. W.
Bouman, van wien hij zijn eerste onderwijs kreeg; na in zijn geboorteplaats eenigen tijd organist en kapelmeester der dienstdoende schutterij (1858—65) te zijn geweest, aanvaardde hij een benoeming tot muziek-directeur te Soerabaya, leed op weg daarheen ter hoogte van Kaap de Goede Hoop echter schipbreuk, ging naar Nederland terug, was eenigen tijd muziek-directeur te Zalt-Bommel, ging 1 Jan. 1872 als organist der r.-kath. kerk St. Bonifacius en muziekonderwijzer naar Dordrecht, en werd in 1873 aldaar ook kapelmeester van het fanfarekorps der schutterij; hij componeerde een opera in 3 bedrijven, Nellg, 4 missen voor mannenstemmen, 7 cantaten voor gemengd koor met begeleiding van orkest, een groote kindercantate, en allerlei stukken voor fanfarekorpsen.