s. Ascidiae annpositae.
Familie van Weekdieren, van de klasse der Mantelof Huidzakdieren, Tunicata, en van de orde der Zakpijpen, Ascidiae (zie aldaar); deze dieren vormen koloniën, die in een gemeenschappelijk uitwendig hulsel liggen en daarin nog tot zg. stelsels vereenigd zijn, die dikwijls een gemeenschappelijken bloedsomloop hebben; deze groepsgewijze vereeniging is het gevolg der ontwikkelingswijze in deze familie, waarbij uit een enkele larve door knopvorrning uit het larvenlichaam verscheidene individuen ontstaan; de gang dezer ontwikkeling is bij de onderscheidene geslachten nog verschillend. Over het algemeen vormen de koloniën van B. gelei- of sponsachtige massa’s, die zich over of aan anderevoorwerpen in zee uitbreiden. Men heeftdeze familie nog in drie onderfamiliën gesplitst, nl. 1) Polyclinida (alle individuen een verlengde gedaante, het lichaam is in drie afdeelingen gescheiden, waarvan de voorste den kieuwzak, de middelste het darmkanaal, de achterste de voorttelingsklieren en het hart bevat; geslachten Polyclinum, Amauroecium, Aplidium, enz.,
2) Didemnida (lichaam korter, en slechts in twee afdeelingen gescheiden ; geslachten Jlidemnum, Diazo na, Leptoclinum en Synthetis) en
3) Botryllida (lichaam zoodanig verkort dat alle ingewanden naast den kieuwzak gelegen zijn; geslachten Botryllus en Botrylloides. Soorten dezer familie leven langs de stranden van alle zeeën; aan die van Nederland wordt alleen Botryllus Sehloxseri, gevonden voor zoover bekend is.