s. Tethyae.
De Zakpijpen. Naam door den Nederl. zoöloog Job Baster in 1764 gegeven aan een Orde van Mantel- of Huidzakdieren, Tunicata, waarin alle Tunicaten zijn vereenigd, wier buccaal-, en cloacaal-openingen niet polair tegenover elkander maar meer in eikaars nabijheid staan; de voorste opening en bij enkele soorten ook de achterste, is door insnijdingen in 4, 6 of 8 straalsgewijs geplaatste lobjes verdeeld. De A. zijn over het algemeen in den volwassen toestand vastzittende dieren; de beide openingen zijn steeds bovenwaarts gericht; de larven zwemmen vrij rond en bezitten een langen, bewegelijken staart, waarmee zij zich in het water voortbewegen; voor aan het lichaam, tegenover den staart drie zuignapachtige uitsteekseltjes, waarmee zij zich na eenige uren te hebben rondgezwommen aan eenig voorwerp vasthechten, waarna de larve zich of rechtstreeks tot een ascide ontwikkelt, waarbij de staart verdwijnt, of de voedster wordt van een kolonie ascidiën, die daaruit door in- of uitwendige knopvorming ontstaan; zoowel de wijze met als zonder teeltwisseling is eigen aan bepaalde groepen en behoort tot de familiekenmerken.Familiën:
1. Ascididae s. Ascidiae simplices.
2. Clavellinidae s. Ascidiae sodales.
3. Botryllidae s. Ascidiae compositae, Pelonaeidae.