Dubbelhuwelijk; de toestand van een persoon die, gehuwd zijnde, vóór de ontbinding van dat huwelijk een tweede huwelijk aangaat, tweewijverij, tweemannerij. Bij de Romeinen werd B. beschouwd als een vorm van overspel en als zoodanig bestraft; de bigamische vrouw werd als overspeelster ter dood gebracht, krachtens de wet-Julia; de bigamische man kon, volgens de pretoriaansche wet, slechts eerloos worden verklaard; de keizers Diocletianus en Maximianus machtigden den rechter zoodanigen man nog daarenboven een straf op te leggen, zonder den aard dier straf te bepalen.
Bij de meeste christenvolken gold de B. reeds van de oudste tijden als een misdrijf, in Zweden, Engeland (sinds Willem III) en Zwitserland stonden er zware straffen op. Tot het wezen der B. als misdrijf behoort het bestaan van een gesloten wettig huwelijk, zoodat allereerst de wettigheid van het vorig huwelijk overtuigend moet blijken; te dezen opzichte wordt algemeen de rechtsregel locus regit actum (een handeling wordt beoordeeld naar de wetten van het land, waar die handeling is verricht) gehuldigd, terwijl ook moet worden aangetoond, dat de beschuldigde de overtuiging heeft gehad, dat het eerst aangegane huwelijk niet wettig was ontbonden. Het tweede huwelijk is vatbaar voor nietigverklaring; voor alle belanghebbenden die als ter goeder trouw kunnen worden beschouwd, heeft het bigamisch huwelijk echter alle burgerlijke gevolgen van een gewoon huwelijk, n.l. voor de uit dat huwelijk voortkomende kinderen en voor den of de gehuwde die ter goeder trouw handelde.