Hoofdstad van het Iersche graafschap Antriin, in het n.w. door een omstr. 500 meter hoogen heuvelketen omgeven, 19 km. van de Iersche zee, de belangrijkste fabrieksstad en na Dublin de eerste handelsstad van Ierland, nabij de monding van de bevaarbare Lagan in de Carrickfergusbaai (ook Belfast-Lough geheeten), en aan het Victoriakanaal. Aan den rechteroever der Lagan liggen de voorsteden Ballymacarret en Balynafeigh; ten zuiden van de stad heeft men nog de voorstad Malone ; overigens rondom meerdere groote parken.
B. word door Schotsche Presbyteranen gesticht en ontwikkelde zich zeldzaam snel; in 1757 had de stad 8600 inw., in 1851 ruim 87000, 1898 255,896 ; zij is de zetel eens roomsch-kath. bisschops en van het iersche protestantisme ; zij heeft 33 presbyteriaansche, 20 anglicaansche, 15 methodistenen 6 katli. kerken. De meeste harer vele groote bouwwerken zijn van jongen datum, als het in 1871 voltooide stadhuis, de UlsterHall, enz. De voornaamste inrichtingen van onderwijs zijn het Queens College, geopend in 1819, een fraai gebouw in den stijlTudor, en de Belfast Acade.my (latijnsche school) geopend, 1786 ; er zijn voorts drie openbare boekerijen, een plantentuin, een beurs voor den linnenhandel, Linen Hall geheeten, voltooid in 1785 ; verder groote linnen- en machinefabrieken, ijzergieterijen, albastslijperijen, bierbrouwerijen, branderijen, enz. Er is een nederl. consulair ambtenaar gevestigd. De stad zendt 4 leden naar het Parlement.