Schreb. Bamboes.
Plantengesl. v. d. Fam der Gramineeën, met een 30-tal soorten in de tropen; de holle, knoopig geleede, soms zeer hooge stengels worden voor allerlei doeleinden gebruikt. In Oost-Indië groeien vele soorten in het wild; B. apus, pring apoes in het javaansch, vormt langs de hellingen der bergen van Oost-Java hier en daar uitgestrekte bosschen, en is.de eenige soort waarvan touw kan worden vervaardigd; de jonge spruiten van B. Nigro-ciliata, pring petoeng, worden gegeten; de stammen dienen voor huishouw, doch worden spoedig door nsecten aangetast, zoodat in dit opzicht de voorkeur wordt gegeven aan B. vulgaris, pring djawa; de geledingen van B. fera worden vooral gebezigd om watei* te bewaren, de stammen van B. teba voor het aanleggen van omheiningen. Het vocht uit de halm-geledingen van B. verticillata wordt bij buikaandoeningen gedronken. In China wordt uit de bastvezelen der jonge planten een fijne papiersoort, het Chineesch zijdepapier, bereid.
Over geheel het vasteland van tropisch Azië verspreid is B. arundinacea, welke soort knop een vocht afscheidt dat aan de lucht indroogt en een zoeten smaak heeft en daarom wel bamboessuiker wordt geheeten. In Brazilië is B. Tuguara inheemsch.