klassiek philoloog, geb. 18 :Sept. 1822 in het dorp Auerstadt bij Eckartsberga, studeerde te Halle in de philologie, was leeraar aan een tweetal gymnasia te Berlijn; in 1858 tot lid der keizerlijke Academie van wetenschappen te Petersburg gekozen, verhuisde hij 1859 daarheen, waar hij 1869—88 tevens professor der grieksche taal was aan het keizerlijk philologisch instituut. Hij overl. 16 Aug. 1892 nabij Petersburg.
Van zijn philologische werken dienen vooral genoemd de uitgaven der fragmenten van Aristophanes van Byzantium (1848), van Euripides (3 dln., Lpz.), waarbij zich de Éuripideische Studiën (2 dln., Petersburg 1859—62) aansluiten; voorts de fragmenten der grieksche tragici (zijn hoofdwerk, Leipz. 1856; 2e dr. 1889), de uitgave van uitgezóchte werken van Porphyrius (2de dr., ald. 1886), van het Lexicon Vindobonense (Petersburg 1867), van Sophocles (Berlijn 1867), van Homerus (ald. 1874—77), van Iamblichus’’ De vita Pythagoriea (Petersburg 1884), voorts het werk Tragicae dictionis index spectans ad fragmenta tragicorum graecorum (ald. 1892).