(gr. Azotos) Een van de vijf hoofdsteden der Filistijnen met een tempel van Dagon (I Sam. 5: 1—8); na een belegering van 29 jaren nam koning Psammetich I van Egypte haar in de 7de eeuw v.
Chr. in. De Makkabeeërs Judas en Jonathan maakten zich van haar meester: Pompejus verklaarde haar in 63 v. Chr. voor vrij. Na den dood van Herodus den Groote viel A. aan zijn zuster, Salome, later aan keizerin Livia; 29 n. Chr. werd zij met de prov. Syrië vereenigd. Men onderscheidde Asdod aan de zee (havenplaats) en Asdod op het land; dit laatste, een klein dorp, tusschen Jaffa en Gaza, heet thans Esdud.