(graaf) zoon van den vorige, geb. te Hâvre 1742, onthoofd te Parijs, 1793, onderscheidde zich in de zee-oorlogen tegen de Engelschen, stevende de Essequebo op en veroverde de nederzettingen der Engelschen aan die rivier. Bij het uitbreken der omwenteling schaarde hij zich aan de zijde der revolutionairen, werd lid van het Wetgevend lichaam, waar hij onder de Girondijnen plaats nam, en van de Conventie.
In 1793 tot vice-admiraal benoemd, nam hij bij het onthoofden van Lodewijk XVI zijn ontslag, en toen hij zich deswegen met groote vrijmoedigheid voor de rechtbank verdedigde en weigerde zijn plaats in het parlement weder in te nemen, werd hij als verdacht gevangen genomen en geguillotineerd.Gui Pierre zijn broeder, geb. te Brest, 1747, overl. te Suresnes, 1822, was kapitein ter zee, werd belast met een zending naar den keizer van Cochinchina, maar week uit in 1790 om niet voor 1803 in Frankrijk terug te keeren. Toen belastte Napoleon hem met de leiding van de werken aan de Schelde en benoemde hem (1811) tot „prefect maritime” van Antwerpen. Onder Lodewijk XVIII werd hij schout-bij-nacht en prefect van de Meurthe. In 1816 trad hij uit het openbare leven terug.