Pijpbloem. Plantengeslacht van de fam. der Aristolochieeën, met een vrij groot getal soorten verspreid over de tropen en de gematigde streken der geheele aarde ; de eenige soort die in Nederland, hoewel niet zeer algemeen, aan heggen en op beschaduwde plaatsen voorkomt, is Aristolochia clematitis L., de zg. duitsche pijp, ook geheeten sarratijnskruid, holwortel en gewone pijpbloem; stengel rechtopstaand, bladen hartvormig, stomp en kaal; bloemen in bundels in de bladoksels; bloemdek recht met scheef afgeknotten 1-lippen zoom, lichtgeel van kleur; de wortel was vroeger officineel, evenals die van de Zuid-Euro p eesche soorten A. longa en A. rotuncla.
Eene veel als klimop aangeplante soort is A. sipho, de pijpekop, afkomstig uit Noord-Amerika, met een gewonden stengel, groote eivormige weinig behaarde bladen en in de bladoksels alleen- of paarsgewijs staande bloemen.Andere sierplanten onder de soorten van dit geslacht zijn A. serpentaria L., de Yirginische slangenwortel, A. elegans Mast uit Brazilië, met groote bruingevlekte bloemen. De bloemen van A. grandiflora hebben een middellijn van 30 c.M.; deze soort bloeit eerst, nadat zij een zekeren ouderdom heeft bereikt en verspreidt tijdens het bloeien een afschuwelijken stank; weshalve zij zeer weinig wordt gekweekt.