Een ornament in den arabischen of moorschen stijl; deze ornamenten bestaan uit grillige saamvoegingen van gebogen lijnen en omtrekken, ontleend aan planten, dieren, gedeelten daarvan enz., alles versmolten tot een fantastisch geheel. De Arabieren, aan wien het in beeld brengen van levende wezens, door den Koran is verboden, vonden dezen stijl uit om uiting te geven aan hun schoonheidsgevoel of wel zij namen hen over van de Indiërs, die reeds lang voor de veroveringen van Alexander den Groote teekeningen in den zelfden geest schilderden e n borduurden; daar deze laatste echter niet doorbezwaren van godsdienstigen aard werden weerhouden om in de kunst de natuur getrouw te blijven, waren uit hun meest grillige scheppingen toch steeds de origineelen af te leiden, wat door de Arabieren streng moest worden vermeden, wat echter niet altijd het geval was.
De Grieken en Romeinen maakten van dezen stijl een ruim gebruik in het versieren hunner openbare en bijzondere gebouwen. Tijdens de renaissance kwamen de arabesken zeer in den smaak ; de eerste meesters beoefenden dezen kunststijl. De A. speelde eene belangrijke rol in den stijl Louis XIV. Later, omstreeks den aanvang en de eerste helft der 19e eeuw, moest hij wijken voor den gothischen. Arabesken dragen ook de namen van moresken en grotesken.