Gepubliceerd op 23-02-2021

Antonius hirschig

betekenis & definitie

nederlandsch letterkundige, geb. 16 Maart 1802 te Ginneken, overl. 13 Maart 1871 te Amsterdam, promoveerde te Leiden in de letteren, was conrector te Franeker, rector te Enkhuizen en Alkmaar (tot 1856), schreef, behalve losse gedichten, schetsen enz.: Kleinigheden in rijm en onrijm (1830), Dood en gedachtenis van Seneca (histor. roman, Enkh. 1832), Blikken in het menschlijk hart (naar de brieven van Seneca, Alkm. 1834), Redevoering (ter gedachtenis van dr. G.

J. D. de Roock, uitgeg. Alkm. 1842), Godsdienst en zedespiegel door Skirtopodes (Alkm. 1842), Oude liefde in nieuw gewaad (Tibullus nagevolgd, Hoorn 1849), De kiezers van Wolverasimmenfels (Alkm. 1848), Tweetal verhalen (in poëzie, Schied. 1848), Het huisgezin de Groot te Egmond aan Zee (dichtverhaal, Alkm. 1849), Een politieke satire of ,,’t Is niet alles goud wat er blinkt”, De Ultra’s of de Intriganten, zoo conservatieven als liberalen (drama, Alkm. 1850), Bloemen en vruchten (Haarl. 1851), Fabelen en satyren door Skirtopodes (Alkm. 1857), Objectieve en subjectieve po'ézy (Amst. 1860), Indrukken en avonturen op een reis door Italië in 1861 (Schoonh. 1862), Nieuwe fabelen en satyren van Skirtopodes en zijn vriend (Amst. 1868).

< >