Gepubliceerd op 18-03-2021

Antoni christiaan winand staring

betekenis & definitie

nederl. dichter, geb. 24 Jan. 1767 te Gendringen, promoveerde te Göttingen in de rechten, betrok 1791 het riddergoed Wildenborch bij Lochem, wijdde zich hier aan landhuishoudkunde en ter verpoozing aan de letteren, en overleed er 18 Aug. 1840; lyrische, lyrisch-epische, verhalende en epigrammatische gedichten, in een kernachtigen stijl, soms duister en gewrongen, doch steeds in zoetvloeiende, zangerige taal. ,,Staring is niet de man voor vluchtige, oppervlakkige lezers. Zijne verzen zijn geen muziek om van ’t blad te spelen.

Zij vereischen een oplettendheid, die zij ten volle waardig zijn en bij elke herlezing met de ontdekking van nieuwe schoonheden beloonen. Maar deze schoonheden zijn schoonheden van detail, waarover de gewone lezer heenglipt, en die door de verwaarlozing van een rustteeken, de verplaatsing van een accent, het niet acht geven op een hóófdletter verloren gaan of in zoovele duisterheden veranderen. Over ’t geheel is hij meer geschikt een geoefenden smaak, dan een alledaagsch gevoel te streelen” (Nie. Beets). Volledige uitgaven 4 dln. 1837, onder toezicht van prof. Beets 4 dln.

Haarl. 1862, volksuitgave 1869. Bekend is vooral De Verjongingskuur.

Zijn zoon, Winand Carel Hugo S., 1808—77, landbouwkundige en geoloog, oprichter van het museum voor geologie (te Haarlem, later naar Leiden verplaatst) en zeer verdienstelijk voor het landbouwonderwijs hier te lande, schreef: Handboek voor verdrinkenden (1842), Proef eener nederl. terminologie voor de aardkunde (1844), De aardkunde en landbouio van Nederland 1846()), De bodem van Nederland (2 dln. 1855—60), Voormaals en thans (opstellen over Neêrlands grondgesteldheid, 1858).

< >