Gepubliceerd op 17-02-2021

Antoine perrenot de granvelle

betekenis & definitie

kardinaal en staatsman, geb. 20 Aug. 1517 te Besançon, zoon van Nicolas Perrenot (geb. 1468 te Ornans, overl. 1550 te Augsburg), die, tot een oude bourgondische familie behoorend, in den dienst van Karel V tot hooge waardigheden opgeklommen en tot zijn dood de invloedrijkste minister van genoemden keizer geweest was.

G. studeerde te Parijs, Padua en Luik in de theologie, werd op 23jarigen leeftijd bisschop van Arras, en was op de rijksdagen tusschen 1540 en 1550 reeds de rechterhand zijns vaders, terwijl hij omstreeks dezen tijd ook zelf reeds met verschillende zendingen belast werd, inzonderheid gedurende den Schmalkaldischen oorlog; hij leidde na den slag bij Mühlberg de onderhandelingen met den keurvorst van Saksen en den landgraaf van Hessen (Mei en Juni 1547). Na den dood zijns vaders kwam hij geheel in diens plaats; hij onderteekende het verdrag van Passa, leidde de onderhandelingen die het huwelijk van den infant Philips met koningin Maria van Engeland voorafgingen (1553), en werd na de onderteekening van het verdrag van Cateau-Cambrésis (1559) als raadsman toegevoegd aan de landvoogdes der Nederlanden, Margaretha van Parma, als hoedanig hij de belangen van den spaanschen koning met alle kracht bevorderde, grooten invloed verkreeg op den gang van zaken hier te lande, en weldra het volle vertrouwen zoowel van den koning als van de landvoogdes genoot; doordat beiden veelal naar G.’s adviezen handelden, begonnen de stadhouders en andere grooten in den lande weldra te gelooven aan een geheimen last, die de landvoogdes had, om in alles alleen te besluiten overeenkomstig de inzichten van G., en dat deze met Barlaimont en Viglius een soort achterraad vormde, waarin buiten de vergadering van regeeringspersonen om alle zaken werden beslist; daar G., die in 1560 den titel van aartsbisschop van Mechelen en in 1561 den kardinaalshoed had gekregen, voor het overige een voorstander bleek van de absolute monarchie en weinig of geen rekening hield met volkswenschen en nationale begrippen, was hij spoedig de meest gehate persoon in het land; vooral de handhaving door den koning van de plakkaten of wetten tegen de ketters, door Karel V uitgevaardigd, en de oprichting van 14 nieuwe bisdommen, welke maatregelen mede aan G. werden toegeschrcven, zetten veel kwaad bloed. Oranje, Egmond en Hoorne beschuldigden G. in een brief aan den koning, dat hij het misnoegen van het gansche volk op zich geladen had, en dat het bederf van het land alleen door zijn terugroeping was te voorkomen; de koning antwoordde hierop echter, dat hij niet gewoon was zijn dienaren op losse en vage aanklachten te ontslaan, en dat een der beschuldigers maar naar Spanje moest overkomen, om de klachten ten opzichte van den kardinaal nader uiteen te zetten en toe te lichten. Daar geen hunner hiertoe genegen was, bleef G. gehandhaafd; de leden van den raad van state namen nu geen deel meer aan de zittingen van dit lichaam, ten teeken dat zij weigerden mede verantwoordelijk te zijn voor de besluiten, onder G.’s invloed genomen; de algemeene staten weigerden daarop voorstellen aan te hooren wanneer G. tegenwoordig was. Door dit alles begon ook de landvoogdes in te zien, dat G.’s vertrek gewenscht was; zij schreef in dien geest aan den koning en deze besloot na lange weifeling den kardinaal uit te noodigen de landvoogdes verlof te vragen om zijn moeder in Bourgondië een bezoek te brengen. De kardinaal gehoorzaamde aan dezen wenk, en verliet in Maart 1564 het land, aanvankelijk met het uitzicht om zoodra de gemoederen tot bedaren waren gekomen terug te keeren; in Oct. 1565 werd hij echter naar Rome gezonden om hier de belangen van Philips te behartigen; hij nam deel aan het conclave dat paus Pius Y koos; in 1571 bracht hij de liga tegen de Turken tot stand; hij werd vervolgens tot onderkoning van Napels benoemd, en ten slotte riep de koning, na den val van diens raadsman en minister Antonio Perez, hem naar Madrid; als eerste raadsman der kroon was hij nu de ziel van Spanje’s interventie-politiek in Frankrijk ten gunste der Guises en der Ligue, en van de oorlogszuchtige staatkunde jegens Portugal. In 1584 werd G. tot aartsbisschop van Besançon benoemd. Hij overl. 21 Sept. 1586 te Madrid. In 1897 werd in den tuin van een hem toebehoord hebbend paleis te Besançon een gedenkteeken voor hem geplaatst. Uit zijne te Besançon bewaarde papieren publiceerde Weiss: Papiers d’état du Cardinal G. (in de ,,Collection des documents inédits sur l’histoire de France”, 9 dln., Parijs 1841—61), met een door Poullet en Piot bewerkt vervolg: Correspondance du cardinal G. 1565—1586 (12 dln., Brussel 1878—96). Van Lennep zegt van G.: Weinige namen zijn zoozeer bij de nederlanders in haat gebleven als de zijne; doch een andere vraag is het, of hij dien haat ooit in zulk een verregaande mate verdiend heeft. Wel is het ontegenzeggelijk, dat hij op het handhaven der plakkaten heeft aangedrongen; doch dit was naar zijn begrippen plicht Daarbij schijnt het thans buiten twijfel dat G., hoezeer den koning en het belang zijner volstrekte oppermacht ijverig toegedaan, nochtans geen vriend der Spanjaards noch van hun overheersching was, en de later hier gepleegde gruwelen hooglijk heeft afgekeurd. Wat zijn bekwaamheden als staatsman betrof, weinigen evenaarden hem in doorzicht en werkzaamheid. Hij was doortastend in ’t geen hij ondernam, en zijn onvermoeide geest was steeds vruchtbaar in het uitvinden der middelen, meest geschikt om hem zijn doel te doen bereiken; daarbij was hij in den omgang altijd kalm en bedaard, zijn innigen wrevel verbergende onder een innemenden lach. Maar hoe men over hem oordeelen moge, van geld- en heerschzucht kan hij niet worden vrijgepleit, en uit zijne .brieven blijkt, hoe hij met zeker welbehagen al het kwaad, dat hem uit het bijzonder leven der edelen ter oore kwam, aan den koning mededeelde.

< >