(graaf) geb. te Parijs 1769, overl. ald. 1830, omhelsde de ideeën der revolutie, doch keurde de buitensporigheden der revolutionairen sterk af. In het leger getreden werd hij door Bonaparte, dien hij volgde naar Italië en Egypte, tot aide-de-camp benoemd.
Na den 18den Brumaire werd hij als gevolmachtigd vertegenwoordiger naar het hof van Saksen gezonden, later tot directeur der posterijen en Staatsraad benoemd, doch in 1814 ontheven van zijn functiën en na de Honderd dagen, gedurende welke hij deze weder waarnam, ter dood veroordeeld. Zijn vrouw Emilie Louise de Beauharnais, nicht van keizerin Josephine, redde hem echter, door den dag voor het ten uitvoer leggen van het vonnis met haar man van kleeding te verwisselen en hem de gevangenis te doen verlaten, L. ontkwam naar Beieren, waar hij vijf jaar verbleef. Toen werd hem de terugkeer in Frankrijk toegestaan.