Gepubliceerd op 19-01-2021

Anselmus

betekenis & definitie

(H.) Aartsbisschop van Canterbury en primaat van Engeland, kerkleeraar, vader der scholastieke wijsbegeerte en godgeleerdheid, geb. te Aosta, 1033, overl. 21 April 1109. Na den vroegtijdigen dood zijner moeder, begon hij een wereldsch leven te leiden, verliet het ouderlijk huis, zwierf een jaar of drie door Bourgondië, kwam echter op den leeftijd van 26 jaar tot andere inzichten en onderwierp zich aan de strenge tucht van het klooster Bec in Normandië; drie jaren later werd hij prior en in 1078 abt van gemeld klooster; in 1093 werd hij tot aartsbisschop van Canterbury gekozen; in deze keuze wilde hij echter niet toestemmen, voordat koning Willem II zijne voor waarden had aangenomen.

Deze woorwaarden waren: de Koning moest aan de kerk van Canterbury de haar ontnomen goederen teruggeven, in kerkelijke zaken moest de Koning zijn raad volgen en vervolgens Urbanus II als wettigen paus erkehnen. Zoowel tegen Willem II als tegen Hendrik I verdedigde Anselmus krachtig de vrijheid der Kerk. Tot tweemalen toe verliet hij Engeland, om steun bij den paus te zoeken, totdat ten slotte in il07 de vrede tusschen de wereldlijke en de geestelijke overheid in Engeland tot stand kwam. Op zijn eerste reis naar Rome woonde hij ook met den paus de synode van Bari bij, waarop de voortkomst des H. Geestes uit den Vader en den Zoon (Filioque) tegen de Grieksche dwaalleer werd behandeld.Anselmus is bovendien beroemd om zijne werken; de beste uitgave daarvan werd bezorgd door Gerberon, Parijs 1675, Venetië, 1744. Het eerste en voornaamste deel bevat den dogmatischen arbeid van Anselmus; Monologium en Proslogium; De processione Spiritus S.; Cur Deus homo enz. enz.; het tweede zijne toespraken en het derde in vier boeken zijne brieven, Zie verder Ontologisch Bewijs.

< >