(Vandalicia) Oudtijds een deel der Romeinsche provincie Baetica, later de laatste standplaats der Mooren-heerschappij in Europa; A. bestaat thans uit de twee kapiteineriën Sevilla en Granada met 8 provinciën ; de zetel van den kapitein-generaal is te Sevilla.
Provinciën (zie aldaar). Oppervl. in K.M.2 Inwoners in duizenden Hoofdsteden
Sevilla 14062 545 Sevilla.
Cadiz 7342 430 Cadiz.
Huelva 10138 255 Huelva.
Cordoba 13727 421 Cordoba.
Jaen 13480 438 Jaen,
Granada 12768 485 Granada.
Almeria 8703 340 Almeria.
Malaga 7349 520 Malaga.
Totaal 87569 3434
Behalve de officieele verdeeling in provinciën onderscheidt men nog Hoog-Andaluzië (Andalucia alta) en Laag-Andaluzië (Andalucia baja). Hoog-Andaluzië bevat het zuidelijkste sneeuwgebergte van Europa, de Siërra Nevada, een vertakking van het veelledige Baetische bergstelsel, met toppen van meer dan 3500 meter. Het klimaat is aan de Atlantische kust koeler dan aan de Middellandsche, waar de hitte soms, vooral dan wanneer de solano waait, ondragelijk is. De gemiddelde temperatuur van de koudste maand in A. is 15° C., die van de warmste 30° C. De lente begint in Febr., en duurt naar gelang van de ligging der afzonderlijke deelen tot Mei of Juni; regenarme zomers herscheppen het land in een dorre Woestenij, doch einde Sept. roepen reeds de eerste regens een tweede lente in het leven, welke gedurende den milden, zachten winter standhoudt en onmerkbaar in de eigenlijke lente overgaat. In de hooggelegen streken echter zijn sneeuw en ijs niet zeldzaam ; in Granada daalt de temperatuur dikwijls tot —5° C , en zelfs in het door zijn zachten winter bekende Malaga komen nachtvorsten met —2 tot —5° C. voor.
A. heeft vele bijnamen die een ongemeenen rijkdom aan natuurvoortbrengselen doen veronderstellen: Voorraadschuur van Spanje, Tuin van Spanje enz.; deze benamingen hebben slechts betrekking op enkele gedeelten van het land, met name op de vegas van Granada, Malaga, Motril, op enkele dalen van de Siërra Nevada, en op de omgeving van steden als Cordoba, Sevilla en Jerez; hier evenaart de plantengroei die der subtropische gewesten en rijpen fijne wijnsoorten, suikerriet, olijven, dadelpalmen, boomvormige aloë- en cactussoorten; ten westen van de Jenil daarentegen strekken zich dorre vlakten uit en de kuststreek tusschen de mondingen van de Guadalquivir en de Tinto is bedekt met een dikke laag vluchtig, bewegelijk stuifzand. Geen land van Europa biedt op zulke geringe afstanden zoodanige overgangen van uiterste vruchtbaarheid tot dorre woestheid.
De Andaluzische paarden, met name die van Cordoba zijn beroemd; A. levert ook de vurigste wilde stieren voor de stierengevechten.
De Andaluziërs spreken een met arabische woorden rijkelijk doorspekt spaansch; gastvrijheid, lichtzinnigheid, vroolijkheid zijn hunne kenmerkende karaktertrekken: zij zijn overigens vlug van begrip, levendig, tamelijk verwaand, en hebben een zeer sterke verbeeldingskracht. Zij zijn middelmatig van gestalte, donker getint, en hebben meest zwarte oogen en glanzend zwart haar. A. was de eerste bezitting der Carthagers in Spanje; zij vestigden er zich in de 4de eeuw v. Chr.; in 205 v. Chr. werd het ingelijfd bij het wereldrijk der Romeinen, waaraan het in de 5',e eeuw onzer jaartelling door de Wandalen werd ontscheurd; naar hen kreeg het den naam van Vandalicia, dat verbasterd werd tot Andaluzië. De Arabieren richtten op A. hunne eerste veroveringstochten (zie Cordoba); de Mooren hielden hier stand tot in de 13de eeuw (zie Ferdinand III van Castilië), en eerst in de 15de eeuw werd hun macht hier voor goed gebroken.