L. Plantengeslacht van de Peulvruchtdragende Gewassen (Leguminosae), van de Fam. der Vlinderbloemigen, Fapilionaceae, behoorende tot de klasse der Tweezaadlobbigen met veelbladige bloemkroon (Dicotylédones polypetalae).
Dit geslacht heeft slechts een klein getal soorten, die in de landen welke de Middell. Zee omgeven voorkomen; de bloemkroon is vlindervormig, de bloemen hebben 10 meeldraden; de meest bekende soort, de stinkstruik, Anagyris foetida, is een struikachtig gewas, dat een hoogte van D/2 meter kan bereiken; de dunne stam laat vele takken uit, die omkleed zijn met eene zwartgroene schors en weer zijtakken geven waaraan bladeren schieten, die naast aan het bladsteeltje bleekgroen en van onderen wit zijn; aan dezelfde zijtakjes verschijnen bremkleurige bloemen, waarop een peul van een vinger lengte volgt, met drie of vier niervormige boontjes. Het hout en het loof dezer struik riekt zeer onaangenaam, vooral wanneer het afgehouwen wordt; de bladeren werken ontlastingdrijvend, de peul verwekt braking; de plant komt voor zoowel in Spanje en Portugal, als in noordelijk Afrika en de streken van Frankrijk aan de Middellandsche Zee.
