(graaf) Russisch rijkskanselier en veldmaarschalk, geb. 2 Juni 1693 te Moskou, werd in Pruisen opgevoed en ging in 1718 naar Rusland terug, waarop Peter de Groote hem tot gezant bij het Deensche, later bij het Koerlandsche hof, en keizerin Anna hem tot geheimraad en kabinetsminister benoemde; na den val van Biron werd hij als een van diens aanhangers, in 1740 gevangen gezet; keizerin Elizabeth deed hom echter weer op vrije voeten stellen niet alleen, maar verhief hem in den gravenstand en benoemde hem tot rijks-vicekanselier en in 1744 tot grootkanselier; in 1746 bracht hij een verbond met Oostenrijk tot stand en hernieuwde het in 1756, hetgeen Rusland in den zevenjarigen oorlog meesleepte. Toen een ongesteldheid der keizerin omstreeks dezen tijd op het ziekbed wierp, trad hij in verstandhouding met grootvorstin Catharina en riep plotseling generaal Apraxin met het leger uit Pruisen terug; do keizerin herstelde echter en het plan der saamgezworenen om zich meester te maken van de regeering viel in duigen; B. werd schuldig bevonden aan hoogverraad, uit al zijn ambten ontzet en naar zijn landgoed in het dorp Gorelowo bij Moskou verbannen; keizerin Catharina vergunde hem in 1862 weer ten hove te verschijnen, en benoemde hem tot veldmaarschalk, doch hield hem buiten alle politieke aangelegenheden.
Hij is nog bekend als de ontdekker van het ijzertineiuur dat zijn naam draagt. Hij overleed 21 April 1766.