Gepubliceerd op 19-01-2021

Alexander iii de groote

betekenis & definitie

Koning van Macedonië, zoon van Philippus en Olympias. geboren in het jaar 356 v. C., op denzelfden dag dat de Macedoniërs onder Parmenio een overwinning behaalden op de Illyriërs en terzelfdertijd dat Herostratus den tempel van Artemis of Diana te Epheze in brand stak.

De eerste opvoeding van den knaap werd toevertrouwd aan een nauwen bloedverwant, Leonidas, totdat Philippus den wijsgeer Aristoteles uit Stagira tot zijn leermeester koos; Alexander was toen 13 jaar oud. Reeds vroeg las hij Homerus, hetgeen den vader niet ontging, die hem eens toeriep : „ga heen, mijn zoon, zoek u een ander rijk, — Macedonië is voor u te gering!” — Als jongeling onderscheidde hij zich in den slag bij Chaeronea, 338 v. C. De laatste jaren van diens leven was hij met zijn vader in onmin, ofschoon de beschuldiging van medeplichtigheid aan diens moord tijdens het huwelijk van zijn zuster Cleopatra met Alexander I van Epirus als onrechtvaardig wordt beschouwd.Zoodra Alexander koning was, (336) vatte hij het voornemen op om het rijk der Perzen te veroveren, een plan waaraan zijn vader reeds dikwijls had gedacht en daarom een leg-er onder Parmenio en Attalus naar den Hellespont gezonden had. In de dadelijke uitvoering van dit plan werd A. weerhouden door de gevaren die hem van nabij dreigden. Zijn oom, de krijgsoverste Attalus, stond heimelijk naar de regeering, hoewel trouw veinzende. Alexander deed hem door een zijner vertrouwelingen om het leven brengen. Aldus zich van dit gevaar ontslagen hebbende, riep een opstand, uitgebroken door opruiïng van den redenaar Demosthenes, hem naar Griekenland. Alexander werd opgenomen in het Amphictyonen-verbond, bezette Thebe, en liet zich bij de vergadering van Grieksche afgezanten te Corinthe tot opperbevelhebber in den oorlog tegen Perzië benoemen.

Ook dit gevaar dat zijn binnenlandsch bestuur dreigde, scheen derhalve afgewend. In den winter van 336 v. C. keerde hij terug naar Macedonië, teneinde eenige ontrouwe barbarenstammen in het noorden te onderwerpen. In de lente van 335 v. C. trok hij over het Haemusgebergte, versloeg de Trib alliërs, vervolgde dezen tot aan den Donau, stak deze rivier over en viel het land der Geten binnen; na deze stammen te hebben onderworpen trok hij op tegen de Illyriërs en bracht dezen insgelijks ten onder.

Van deze tochten van Alexander naar verafgelegen oorden hadden Demosthenes en andere redenaars gebruik gemaakt, om het volk in beweging te brengen. 'Weldra stond Griekenland gewapend tegenover de vreemde overhoersching: alleen in Thebe hield de macedonische bezetting zich nog staande, maar werd op het valschelijk verspreide gerucht van Alexanders dood uit den burg Cadmea verdreven. Maar pas had Alexander van de gebeurtenissen in Griekenland bericht ontvangen, of hij rukte met snelle marschen op, verscheen eensklaps voor Thebe, eischte de stad op, tastte haar, die weigerde zich over te geven, aan, en nam haar na eene dappere verdediging in, waarbij 6000 Thebanen het leven verloren. Daar ook de overige Boeotiërs sedert lang op Thebe verbitterd waren,‘werd in een door Alexander bijeengeroepen raad besloten, dat de stad verwoest en de nog overgebleven inwoners, ongeveer 30000 in getal, als slaven verkocht zouden worden; op het huis van Pindarus na werd de stad geheel verwoest. Het lot van sommige Thebanen werd later door den koning bij herhaling verzacht. Nadat nu de overige steden van Griekenland, die zich vrijwillig onderwierpen, eene harde les hadden ontvangen, keerde Alexander naar Macedonië terug, om zich met alle kracht tot den oorlog tegen de Perzen uit te rusten. In het voorjaar van 334 brak hij op, terwijl hij den beproefden veldheer zijns vaders, Antipater, als rijksbestuurder met 13500 man in Macedonië achterliet.

Het leger dat met hem uittrok, bedroeg met de grieksche hulptroepen bij de 40000 man. Door Thracië trok Alexander naar Sestus aan den Hellespont, waar de macedonische vloot het leger naar Azië overzette. Na op de puinhoopen van het oude Ilium aan Achilles geofferd te hebben, stelde Alexander zich in beweging, veroverde Lampsacus en andere steden en rukte voort tot aan de rivier Granicus. Aan de overzijde stond een perzisch leger (waaronder 20000 grieksche huurtroepen onder den Bhodiër Memnon) in slagorde geschaard. Met geweld baande hij zich een weg over de rivier, de Perzen werden geslagen, Alexander zelf ontkwam aan het hem door een dapperen Perziaan dreigend doodsgevaar slechts door hulp van den zwarten Clitus. Na deze overwinning openden de talrijke grieksche steden aan de kust van Klein-Azië hem met vreugde hare poorten, slechts Milete moest met storm genomen woorden; aan de perzische vloot in de Aegaeïsche zee sneed Alex. door # het in bezit nemen der kusten allen toevoer af, bezette vervolgens de veroverde landschappen, veroverde Halicarnassus en zond bij het naderen van den winter de gehuwde soldaten met verlof naar huis.

Hij zelf trok door Lycië, Pamphylië enPisidië, tegen Gordium in Phrygië op, waar hij den Gordaanschen knoop, aan welks ontbinding volgens een oud orakel het lot van Azië hing, met zijn zwaard doorhakte. In het voorjaar van 333 keerden de verlofgangers, benevens eene menigte nieuw geworven troepen, terug, waarop Alexander Paphlagonië en Cappadocië onderwierp, naar Tarsus in Cilicië trok, hier, door zich in de koele rivier den Cydnus te baden, zwaar ziek werd, doch door een krachtig geneesmiddel van zijn arts Philippus herstelde. Vervolgens veroverde hij Cilicië, bezette de cilicische bergengte, welke den toegang tot Syrië opende, en leverde Darius, die met een ontzaggelijk leger opgerukt was, ten Z. O, van de stad lssus in November 333 een bloedigen slag. Ondanks hun dapperheid en 30000 man grieksche huurtroepen, werden de Perzen geheel verslagen, Darius zelf ontkwam ternauwernood ; zijne moeder Sysigambis, zijne vrouw Statira en verscheidene zijner kinderen werden gevangen genomen, maar door den overwinnaar edelmoedig behandeld. Daarop besloot Alex. zich tegen Syrië te wenden, terwijl Darius naar dó binnenlanden van zijn rijk de wijk nam.

In Damascus werden groote schatten buit gemaakt, Phoenicië werd, op Tyras na, veroverd, hetwelk hij eerst na eene belegering van zeven maanden, in Augustus 332, innam, waarna hij de inwoners, die niet in het gevecht omkwamen, als slaven verkocht. Intusschen werden er door Darius vredesvoorwaarden gesteld, die Alexander afsloeg, terwijl hij volkomene onderwerping eischte. In den herfst van 332 onder het hoogepriesterschap van Jaddua of Jaddus, onderwierp hij Palaestina zonder tegenstand, veroverde, na een beleg van twee maanden, de grensvesting Gaza, waarbij hij zelf gewond werd, en trok toen Aegypte binnen, waarvan de bevolking, reeds lang de perzische heerschappij moede, hem met vreugde ontving en tot loon hiervoor hare wetten en instellingen door hem geëerbiedigd zag. Nadat hij hier Alexandrië gesticht had (332), trok hij door de libysche woestijn naar het beroemde orakel van Jupiter Ammon en keerde van daar naar Memphis terug, met de blijde voldoening, dat zijn goddelijke afkomst aldaar erkend was, iets dat hem, bij het bekende geloof der oostersche volken aan de goddelijke afkomst hunner beheerschers, niet dan voordeelig zijn kon. In het voorjaar van 331 ging hij, nadat hij versterking uit Macedonië gekregen had, weder naar Azië. Hier wachtte Darius hem met een leger van ongeveer een millioen strijdbare mannen af, en, ofschoon Parmenio het afraadde, waagde A. met een leger van nog geen 50000 man den slag, 2 Oct. 331, op de vlakte tusschen Arbela en Gaugamela in Assyrië.

Alex. behaalde eene beslissende overwinning, die hem meester van Azië maakte. Onmetelijke schatten werden in het perzische legerkamp, en later in Susa en Ecbatana buit gemaakt. Darius, van- een gedeelte zijner hovelingen verlaten, die tot den overwinnaar oyergingen, ontvluchtte naar de binnenste deelen van zijn rijk. De gelukkige overwinnaar liet de tot hem overgekomen satrapen in hun ambt, en wist de volken te winnemdoor hunne zeden en godsdienstige gebruiken te eerbiedigen en door Oostersche pracht aan zijne hofhouding in te voeren. Op het einde van 331 onderwierp hij het eigenlijke Perzië en verwierf zich groote schatten, veroverde de begraafplaats der perzische koningen, Persepolis, en trok toen naar Ecbatana in Medië, van waar Darius nu naar Bactrië vluchtte, doch op weg door den trouweloozen Bessus, die zich, onder den naam van Artaxerxes IV, tot koning liet uitroepen, en andere satrapen gevangen genomen en geboeid werd. Op het bericht hiervan zette Alexander hen na.

Toen nu de satrapen zich niet spoedig genoegmet den gevangen koning konden verwijderen, brachten zij hem eene doodelijke wond toe en lieten hem liggen. Darius Codomannus overleed zonder Alex. gezien te hebben. Deze liet hem in Persepolis met koninklijke eer begraven. Nu onderwierpen de meesten der Perzische grooten zich aan hem als meester van Azië. Van de verdere vervolging van Bessus moest Alexander afzien, om een opstand in de provincie Ariana te dempen. Gelijktijdig had hij met de ontevredenheid zijner Macedoniërs te doen, die over de gelijkstelling van de Barbaren met hen vertoornd waren en niet dulden konden dat Alexander Aziatische pracht en weelde aannam en Perzische zeden bevorderde.

Eene samenzwering, wraaraan Philotas en zijn vader, de grijze Parmenio, deelnamen, werd ontdekt. Philotas werd ter dood veroordeeld, ook zijn vader Parmenio werd uit den weg geruimd (330). Nu maakté Alexander zich op om Bessus te vervolgen, die in Sogdiana achterhaald, gevangen genomen enter veroordeeling aan een perzisch-medische rechtbank overgegeven werd. Daarop onderwierp hij na hardnekkige gevechten Sogdiana en Bactrië in de jaren 329 en 328, en nam bij de verovering van eene op een sterke hoogte gelegen vesting, de dochter des bevelhebbers, de schoone Roxane, gevangen, met welke hij in het huwelijk trad. In dezen tijd vermoordde Alexander, die zich in den roes zijner overwinningen aan feestgelagen overgaf, in dronkenschap den redder zijns levens, Clitus, maar gevoelde weldra een diep en pijnlijk berouw over die euveldaad. Moedeloos en terneergedrukt, konden hem slechts de dringende beden zijner Macedoniërs tot nieuwe daden opwekken.

Evenwel was hij vervuld geworden met een hevig wantrouwen tegen menigeen zijner veldheeren, die het af keurden dat Alexander zich meer en meer naar aziatische zeden schikte, terwijl anderen niet ophielden hem te vleien. De door hem gevorderde aanbidding, een perzische gewoonte, werd hem door de Macedoniërs geweigerd; eene samenzwering van eenige aanzienlijke jongelingen werd streng gestraft, 327. Door dit en andere voorvallen nam de ontevredenheid der Macedoniërs toe; toch gelukte het hem haar te doen bedaren, en hij besloot nu in 327, nadat hij ter beveiliging der noordelijke landen een aantal steden (meest Alexandrië geheeten) gesticht had, den reeds lang voorgenomen tocht naar Indië te ondernemen. Zijn leger was 120.000 man sterk. Koning Taxiles aan den Cophen, een tak van den Indus, onderwierp zich, ook de noordwaarts gelegen volksstammen werden bedwongen, ofschoon niet zonder hardnekkigen tegenstand. Nu bouwde hij eene vloot, stak den Indus over en vergrootte het rijk van Taxilus, terwijl hij daar eene satrapie stichtte en onder zijn veldheer Philippus stelde.

Hierop drong hij verder voorwaarts, maar had nog een hevigen strijd te voeren met den dapperen indischen vorst Porus aan de Hydaspes. Porus gedroeg zich als een manhaftig krijgsman, werd echter overwonnen en moest zich overgeven. Door zijn gebied te vergrooten en hemzelven edelmoedig te behandelen, wist Alex. dien vorst te winnen zoodat hij in hem een trouwen bondgenoot verkreeg. Het stichten van verscheidene steden aan den Hydaspes, offeranden en spelen van feestelijken aard, hielden den koning vrij lang in deze streken op; daarop drong hij na hevige gevechten vooruit tot aan den Hyphasis. Hier echter werden zijne soldaten mismoedig, daar zij vernamen, dat aan de overzijde der rivier krijgszuchtige volksstammen woonden; zij weigerden daarom verder te trekken. Vruchteloos waren zijne vermaningen, zoowel bij de veldheeren als bij de soldaten: zelfs zijne bedreiging, dat hij voorwaarts trekken zou en dat wie niet meê wilde, terug kon keeren, boog hun onwil niet.

Toen nu ook de voorteekens ongunstig uitvielen, gaf hij toe, liet 12 groote altaren aan den oever der rivier oprichten, wedspelen houden en trok toen af, door met zijn nieuw gebouwde vloot van bijna 2000 schepen den Indus af te zakken. De vloot was onder het bevel van den beroemden zeeman Nearchus. Zij bevatte een gedeelte der landmacht; een ander gedeelte trok onder Hephaestion en Craterus langs de beide oevers van den Hydaspes. Hier had Alex. nog een hevigen strijd met de dappere Malliërs te voeren. Hij zelf werd bij het bestormen hunner hoofdstad, waarbij Ptolemaeus Lagi hem redde, zwaar gewond. Met smart en droefheid vernam het leger het bericht van dit ongeluk, maar des te grooter was ook de vreugde, toen de herstelde koning zich weder voor de eerste maal aan hen vertoonde.

Andere volken onderwierpen zich vrijwillig. Bij het naderen van den mond van den Indus, besloot hij zelf met de vloot verder te gaan, terwijl Craterus met een gedeelte van het leger te land den terugtocht door gedeeltelijk woeste streken aanving, in den zomer van 325. Na de volken, op de delta van den Indus woonachtig, onderworpen te hebben, verliet Alex. de vloot, die langs de kust door de Perzische golf zou terugvaren, en trok zelf, onder gebrek aan water en een brandende hitte, 60 dagen lang, door de woestijnen van Gedrosië, waarbij velen omkwamen, naar Caramanië, waar hij zich weder met Craterus vereenigde. Ook Nearchus kwam spoedig met de vloot hier aan, doch zeilde verder door naar den Euphraat. Alex. zelf begaf zich nu langs een korteren weg naar Perzië, strafte verscheidene stadhouders, die zich aan geweldenarijen hadden schuldig gemaakt, en liet nu schitterende feesten vieren, waaronder ook de groote bruiloftsfeesten, bij welke gelegenheid hij eene menigte Macedoniërs met voorname Perzische meisjes verbond, gaf aan zijn leger rijke geschenken, doch verbitterde het tevens, toen hij een groot aantal van de krachtigste jongelieden uit de onderworpen volken gewapend en wel geoefend in het leger opnam, daar het getal der oude krijgslieden allengs aanzienlijk was ingekrompen. Toen hij nu in 324 hen, die ongeschikt waren geworden, naar hun land wilde laten teruggaan, verlangden de Macedoniërs gezamenlijk hun ontslag; hij kon nu, zeiden ze, immers met de nieuwe soldaten wel oorlog voeren.

Alex. gedroeg zich streng en vastberaden tegenover de misnoegden, liet vervolgens de nieuwe troepen wapenen en indeelen, en scheen zijn oude soldaten gezamenlijk te willen ontslaan; hierdoor werd hun trots gebroken; zij onderwierpen zich en ontvingen vergiffenis. 10.000 veteranen werden alsnu onder Craterus naar hun vaderland gezonden, terwijl Antipater, die met Alexanders moeder, Olympias, voortdurend in onmin leefde, naar Azië zou komen. In den herfst van 324 stierf Hephaestion, Alexanders vriend en makker; hij werd te Babylon met groote pracht begraven; door reusachtige plannen, de verovering van Arabië, Afrika en Italië bedoelende, zocht hij zijn geschokten geest afleiding te schenken; doch de menigvuldige inspanningen en de vele uitspattingen waaraan hij zich overgaf ondermijnden zijn krachten ; hij werd door de koorts aangetast, en stierf 11 Juni 323 v. C. De veronderstelling dat hij tengevolge van vergif zou zijn gestorven, werd reeds door de ouden genoegzaam wederlegd. De droefheid over zijn afsterven was groot, zoowel bij de Macedoniërs als bij andere volkeren. Hij liet geen opvolger na.

Zijn lijk werd aanvankelijk te Memphis bijgezet, doch later door Ptolemaeus naar Alexandrië overgebacht. Na zijn dood bracht AlexandePs gade, Roxane, een zoon ter wereld, Alexander IV Aegus (zie aldaar.)

< >