Gepubliceerd op 20-01-2021

Adrianus bogaers

betekenis & definitie

Nederl. dichter, zoon van Frans B. en Marie Elizabeth Guicherit, geb. 6 Jan. 1795 te ’s-Gravenhage, bezocht het gymnasium zijner geboorteplaats, kreeg reeds in 1811 den titel van meester in de rechten, deed kort daarop examen als landmeter, vestigde zich als advokaat te Hoorn, later te Rotterdam, was korten tijd avocat des droits réunis, huwde 16 Juli 1828 met Maria Elizabeth Gleichman, werd in 1838 rechter, in 1847 vice-president bij de arron-

dissements-rechtbank te Rotterdam, en nam in 1851 wegens toenemende doofheid uit deze betrekking ontslag, om zich geheel aan de letterkunde te wijden. Hij overleed 11 Aug. 1870 te Spa. Zijn voorn. dichtwerken zijn: De togt van Heemskerk naar Gibraltar in 1607 (prijsgedicht, 1836, door de Hollandsche maatschappij van kunsten en wetenschappen bekroond), Jochébed (behalve gelegenheidsstukken zijn eersteling, eerst in 1861 voor den handel gedrukt), Het Metalen Kruis (1856); zijn gezamenlijke dichtwerken werden in 1871 door Beets in twee deelen verzameld en te Haarlem in pracht-uitgave gedrukt. Verder schreef hij: Verhandeling over het wezen der uiterlijke welsprekendheid, hare voordeelen, en de meest geschikte middelen ter bevordering van hare beoefening hier te lande (1839, door de Hollandsche maatschappij bekroond), Taalkundige opstellen (uitgegeven 1872).

< >