nederlandsch kanselredenaar, geb. 22 Febr. 1798 te Rotterdam, begon te Oude-Wetering zijn predikdienst bij de remonstrantsche gemeente, doch zag zich spoedig in zijn vaderstad beroepen, die hij na een zevenjarig verblijf weder verliet om als hoogleeraar aan het seminarie der remonstranten werkzaam te zijn, welke betrekking hij Nov. 1827 aanvaardde. Terwijl de roem zijner welsprekendheid zich meer en meer uitbreidde, oefende hij niet alleen op zijn eigen studenten, maar ook op die van het athenaeum en de overige protestantsche seminariën een günstigen invloed uit.
Hij overl. 29 Juli 1855 op de terugreis uit Zwitserland aan boord eener stoomboot in de nabijheid van Arnhem. Zijn stoffelijk overschot werd te Utrecht ter aarde besteld, waar later een gedenkteeken is opgericht. Behalve twee bundels Leerredenen (Leeuw. 1843 en 1847) en Redevoeringen (ald. 1845), verschenen van hem: Johannes Chrysostomus als voorbeeld van kanselwelsprekendheid (2de dr., Delft 1852) en Het tweede eeuwfeest van het seminarie der Remonstranten (Amst. 1834). Zijn afzonderlijk uitgegeven gelegenheidsredenen zijn na zijn dood verzameld onder den titel Verspreide Geschriften (Leeuw. 1856). Ook schreef hij den verklärenden tekst bij het plaatwerk Bijbelsche landschappen (Amst. 1836 —40).H. had vier zoons, die zich allen een vermaarden naam hebben verworven:
Abraham des Amorie v. d. H. Jr., kanselredenaar en godgeleerde, geb. te Rotterdam, 15 Febr. 1821, promoveerde 1843 te Leiden in de godgeleerdheid en letteren, waarna hij verschillende buitenlandsche universiteiten bezocht, door hem beschreven in zijn Academiereis (Leeuw. 1845). Hij overl. reeds 20 Maart 1848 te Utrecht, waar hij predikant was bij de remonstr. gemeente. In „De Gids” van 1845 en 1846 komen belangrijke stukken van hem voor, die ook zijn opgenomen in Proza en Poëzij (Leeuw. 1850), na zijn dood door zijn vader in het licht gegeven, evenals de Nagelaten leerredenen (Leeuw. 1851). Belangrijk is nog zijn verhandeling He godsdienst het wezen van den mensch, brief aan Dr.
J. J. van Oosterzee (Leeuw. 1846).
Martinus des Amorie v. d. H., geb. 22 Febr. 1823 te Rotterdam, advokaat, werd 1849 hoogleeraar aan het athenaeum te Amsterdam, overl. 13 Oct. 1868, schreef, behalve een menigte opstellen van rechtsgeleerden en philosophischen aard: De godsdienst in hare betrekking tot het staatsrecht (Amst. 1854).
Herman Agathocles des Amorie v. d. H., geb. 22 Juli 1829 te Amsterdam, was advokaat in Indië, eenige jaren redacteur van het „Batav. Handelsblad” en van het „Nieuw Batav. Handelsblad”, ging in Sept. 1867 tot het katholicisme over, keerde in 1869 naar Nederland terug, werd in 1875 te Breda tot lid van de Tweede kamer gekozen, en in 1885 tot lid van den Raad van State benoemd; hij behoorde tot de beste redenaars der r.-kath. staatspartij. Hij schreef: Het streven der Indische radicalen (Amst. 1869), Mijn terugkeer tot de kerk van Christus (Amst. 1870, ook in het engelsch verschenen, Lond. 1877), Het eeuwige pausdom (in druk gegeven rede voor de Zouavenbroedersehap, Amst. 1872), De cirkelgang der menschheid (Amst. 1875), bijdragen in „De Wachter”, enz.
Cornelis des Amorie v. d. H., geb. 25 Maart 1831 te Amsterdam, legde zich op den handel toe, beoefende tevens de dichtkunst en overl. 24 Febr. 1860 te Cannes.