nederlandsch godgeleerde, geb. 16 Sept. 1823 te Den Haag, studeerde te Amsterdam en Heidelberg, was predikant te Maastricht en te Deventer, werd 1856 hoogleeraar aan het luth. seminarie te Amsterdam, in 1877 aan de hoogeschool aldaar, waar hij 18 April 1897 overleed. Schreef onder meer: Quaestiones Paulinae (in het ,,Theol.
Tijdschr.” 1882 v.v.), Symbool en werkelijkheid in de evangelische geschiedenis (Amsterd. 1884), De zoogenaamde symbolische opvatting der evangelische geschiedenis en hare jongste bestrijding (1884) De symbolische verklaring der evang. geschiedenis (Utrecht 1884), Paulus en de Kanon (in ,,Theol. Tijdschr.” 1886), De oorsprong van het geloof aan de opstanding van Jezus (in de ,,Gids”, 1888). Ook gaf hij verscheidene oud-nederlandsche volksliederen in het licht.