Gepubliceerd op 01-11-2018

Onderdeur

betekenis & definitie

v. (-en), benedendeur, eene deur aan de straat, die in vele ouderwetsche Hollandsche heerenhuizen toegang geeft tot het onderhuis, waarin het kantoor, de keuken enz. zich bevinden;

— het benedenste gedeelte van eene deur, die in twee deelen is verdeeld, welke samen in ééne sponning sluiten, vooral gewoon in boeren- en arbeiderswoningen;
— over de onderdeur liggen, hangen, de bovendeur geopend hebben, en steunende op de onderdeur naar buiten zien. ONDERDEURTJE, o. (-s).

< >