bn. bw. niet deelbaar, niet gedeeld kunnende worden, niet in deelen te splitsen : een ondeelbaar stofdeeltje; de terts eener seconde is een ondeelbaar oogenblik;
— (rekenk.) (van getallen) niet deelbaar ; de priemgetallen, als 1, 3, 5, 7 enz., zijn ondeelbaar; dertien is een ondeelbaar getal;
— eene ondeelbare verbintenis of schuld, niet voor splitsing vatbaar; de ééne en ondeelbare republiek, benaming der eerste Fransche Republiek (république une et indivisible), en in navolging daarvan van de Bataafsche Republiek, haar door de Unitarissen gegeven, in tegenstelling van den staatsvorm, door de Federalisten voorgestaan;
— zoodanig eene eenheid uitmakende, dat de deelen, in innigen samenhang en onafscheidelijke verbinding met elkander, zich als in 't geheel oplossen: gevoel, verbeelding, heldenmoed, tot eene ondeelbare kracht verbonden;
— bw. van hoeveelheid of intensiteit, in zulke mate dat geen deeling mogelijk is; ondeelbaar klein, uiterst klein, zoo klein mogelijk : een ondeelbaar klein oogenblik. ONDEELBAARHEID, v.