DEELBAAR, bn. (rek.) zonder rest gedeeld kunnende worden: deelbare getallen; ‘t getal is deelbaar door zes; (nat.) de lichamen zijn deelbaar, kunnen in deelen gesplitst worden;
— (recht.) deelbare verbintenis, welke voor gedeeltelijke uitvoering vatbaar is. DEELBAARHEID, v. de deelbaarheid der stof; (rek.) kenmerken van deelbaarheid.