AFHAREN, (haarde af, heeft en is afgehaard), het haar verliezen, het loslaten : de hond haart af; mijne mof heeft afgehaard, zoolang ik ze draag, en nu is zij reeds geheel afgehaard, kaal;
— (geslachte varkens) de haren ervan afschrappen;
— (hulden) van het haar ontdoen, ontblooten, afpelen. AFHARING, v.