Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zonneschijn

betekenis & definitie

m., het schijnen, het onbedekt zichtbaar zijn van de zon : bij heldere zonneschijn ; onze Noordse Mei is arm aan zonneschijn (De Génestet); —(spr.) na regen komt zonneschijn, na lijden komt verblijden ; — plaats waar de zon op schijnt: in de zonneschijn lopen, zitten.

< >