(wuifde, heeft gewuifd; scherts, ook woof, gewoven),
1. heen en weder zwenken, zwaaien: de in de wind wuivende grashalmen ;
2. de hand (met een daarin gehouden voorwerp) heen en weer of op en neer bewegen, zwaaien, inz. om te groeten: met de hoed, met de hand wuiven ; hij wuift nog eens ; met een waaier wuiven.