m. (-en),
1. (nat. hist.) naam voor een grote groep van ongewervelde dieren met een lang, rond, zeer buigzaam en samentrekbaar lichaam, geleed of niet geleed, maar zonder gelede bewegingsorganen : de wormen vormen eenniet scherp afgescheiden, voornamelijk door de gedaante samengehouden groep van het dierenrijk; zij worden thans tot drie hoofdafdelingen gerekend (Plathelminthes, Aschelminthes en Annelida);
2.in het dagelijks leven voor aardworm, regenworm : wormen in de grond zoeken om mee te vissen; — zonder nadere bep. ook in toepassing op die welke in het lichaam van de mens leven: het kind heeft wormen; iets tegen de wonnen ingeven ; — in fig. toepass. ter aanduiding van een zwak of minderw—
3.ben. voor insectenlarven van min of meer wormvormige gedaante, zoals de houtworm: dat hout is van de wonnen doorvreten; collect.: de worm zit in het hout; — (fig.) de knagende worm des gewetens ; de worm der jaloezie knaagt aan zijn har
4. tongworm;
5. een soort v. schurft der paarden en muilezel
6. (bij kinderen) dauwworm;