bn. bw. (-er, -st),
1. rijkelijk, in overvloed (groeiende): het onkruid tiert hier welig ; een welige plantengroei ; — (ook) rijk begroeid: welige akke
2. welig vlees, vleesuitwas in een wond ;
3. weelderig, zinnelijk ; dartel: (spr.) een welig hart kent men aan de kluchte