(vlood, is gevloden),
1. zich snel bewegen, bep. zich snel verwijderen, meest oneig., in hog. st.: het vlieden van de tijd;
2. (hog. st.) wijken, vluchten : zij vloden als hazen; tot iem. vlieden; — (fig.) wijken : waar hij kwam, vloden alle kwalen (Staring);
3. vermijden, ontvluchten: slechte gezelschappen, de ledigheid vlieden.