(verzoop, heeft en is verzopen), (plat)
1. in het water omkomen, verdrinken: als je in de sluis valt, moet je verzuipen ; er uit zien als een verzopen kat:
2. in het water doen omkomen, verdrinken : een hond verzuipen ; zich verzuipen ; — (fig.) mijn voeten verzuipen in die schoenen, ze zijn mij veel te groot: — kalk verzuipen, met te veel water blussen ;
3. in (sterke)drank verteren : zijn geld verzuipen ;
4. door zuipen bederven : zijn verstand verzuipen ; zich verzuipen, zich door zuipen te gronde richten; vgl. Verzopen.