(vervloog, is vervlogen),
1. voort-, wegsnellen, snel verdwijnen: de dagen vervliegen; — fig.: mijn hoop is vervlogen, verdwenen ; ik reik, van zoeten waan bedrogen, mijne armen naar uw beeldtnis uit; zij deinst terug, zij is vervlogen, en laat me alleen, der smart ten buit (Staring); — (bijent.) het vliegen van bijen naar een andere kast of korf dan waar zij thuis horen :
2. geheel in damp opgaan,vervluchtigen : alcohol vervliegt snel: — ook in rook vervliegen, veelal fig., zich in het niet oplossen .; — fig.: die kennis is vervlogen, mettertijd verloren gegaan.
