Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Verpanden

betekenis & definitie

(verpandde, heeft verpand), in pand geven, belenen: een horloge, meubelen, zilverwerk verpanden: een huis verpanden, er hypotheek op vestigen, geven : (fig.) zijn woord, zijn eer verpanden, borg staan op zijn woord van eer; — zijn leven verpanden, veil houden, op het spel zetten (voor iem. of iets); — zijn hart aan iets verpanden, zich er geheel aan overgeven, aan wijden : zich verpanden, zich ten nauwste verbinden, toegewijd zijn : 'k bleef u verpand! (Staring); zich aan de Boze verpanden, een verbond met de duivel sluiten.

< >