(verarmde, heeft en is verarmd),
1. arm worden : zij zijn zeer verarmd; (spr.) wie zijn schulden betaalt, verarmt niet;
2. arm of armer maken : de oorlog verarmt beide partijen; — de waarde of kracht verminderen van: dat verarmt de stijl, de expressiviteit-,
3. (niet alg.) dat goed verarmt door het liggen, vermindert in waarde.