(stond vast, heeft vastgestaan),
1. niet wankelen (in de eigenlijke bet. beter niet als samenst. te beschouwen): die tafel staat niet vast.
2. (fig.) niet aan twijfel onderhevig zijn: dit staat vast, is stellig zo: dat staat bij mij vast, ik houd het voor uitgemaakt.
3. (van een besluit) onwankelbaar zijn.