Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Valsheid

betekenis & definitie

v. (...heden),

1. (veroud.) het in strijd zijn met de werkelijkheid of de waarheid; onwaarheid;
2. bedrieglijkheid, oneerlijkheid, trouweloosheid; onoprechtheid, veinzerij, huichelarij: het hele. mannengeslacht is louter valsheid (Beets);
3. (concr.) bedrieglijke, oneerlijke handeling ;
4. boosheid, gramschap, nijdigheid : de valsheid kijkt hem de ogen uit;
5. het vervalst-, nagemaaktzijn, onechtheid : overtuigd als hij was van de valsheid van de schilderijen;
6. het vervalsen, het bedrieglijk namaken, vervalsing: valsheid in geschrifte, verzamelnaam voor een reeks misdrijven, bestaande uit het valselijk opmaken of vervalsen van verschillende geschriften, akten en stukken ;
7. het schijnbaar of onecht zijn; het niet verdienen van een bep. naam: de opgepoetste ellende en valsheid van zulk een leven van tournooien (Huizinga).

< >