o.,
1. (R.-K.) plaats van lijden („reinigend” vuur), waar de zielen die in Gods liefde zijn gestorven, door tijdelijk lijden voor de nog aanklevende schulden of straffen voldoen: de zielen in het vagevuur; — (Zuidn., zegsw.) zijn vagevuur op aarde hebben, tijdens zijn leven reeds zoveel moeten lijden, dat na de dood het vagevuur als het ware overbodig wordt;
2. (fig.) (plaats van) ellende, narigheid: die receptie is voor mij een vagevuur.