(loogde uit, heeft uitgeloogd),
1. oplosbare stoffen die in een substantie aanwezig zijn door herhaalde behandeling met een oplosmiddel van de onoplosbare afscheiden, extraheren : as, zout uitlogen; suiker uitlogen uit bietensnijsels; uitgeloogde zandgrond; — hout, boomstammen uitlogen, de gevelde boomstammen met het worteleinde stroomopwaarts in het water leggen, waardoor de sappen verdund en uitgedreven worden;
2. met loog reinigen.