Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tureluur

betekenis & definitie

m. (...luren, -s),

1. (w. g.) referein, eentonige deun.
2. (veroud.) luim, gril; uit zijn tureluur zijn. een kwade luim hebben.
3. hier algemeen voorkomende plevierachtige waadvogel met rechte snavel en oranjekleurige poten (Tringa totanus).
4. ben. voor de kuifleeuwerik.

< >