Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tunnel

betekenis & definitie

v. (-s),

1. kunstmatig aangelegde, onderaardse of door een berg geboorde koker vormige doorgang: de tunnel onder de Maas bij Rotterdam; de tunnel door de Mont-Cenis; op vele stations komt men door tunnels van het ene perron naar het andere.
2. wijde koker om de schroefas op grote zeeboten.
3. brede lus op de band van heronpantalons om een riem door te laten.

< >